Afgelopen dinsdag verscheen dit artikel in Het Nieuwsblad (geschreven door Paul de Meyer), na contacten met Erfgoed Aalter en onze medewerker Jan Camerlinckx:
Vlaams minister van Toerisme Zuhal Demir (N-VA) heeft het kasteel van Poeke van de gemeente Aalter gekocht voor 1 symbolische euro, laat het nu restaureren en stelt het straks open voor het publiek. “Mooi”, zegt Jan Camerlinckx, kenner van de geschiedenis van het kasteel. “Zo blijft ook dat zotte verhaal bewaard van kasteelheer Charles de Preud’homme d’Hailly.”
Zijde gemaakt in Poeke, van dat label droomde Charles Florent Idesbald de Preud’homme d’ Hailly, baron van Poeke. Het was 1750 en de man was net klaar met de verbouwing van het kasteel dat al 150 jaar in zijn familie was. Toch bleef Charles’ vrouw liever in Gent wonen dan te verhuizen naar dat boerengat Poeke (vandaag deel van Aalter).
Charles zocht dus iets om zijn kasteel meer grandeur te geven. Maar waarmee? Allicht kreeg hij zijn gouden inval toen hij eens op bezoek mocht bij Karel van Lotharingen, toen landvoogd over onze gewesten, de Zuidelijke Nederlanden. Karel had in zijn kasteeltuin in Tervuren moerbeibomen staan, en vertelde dat hij de bladeren van die boom zou voeden aan zijderupsen, om uit hun cocons zijde te spinnen.
Dat was het! Zijde. Charles zou een zijdefabriekje in zijn kasteel opzetten voor de productie van chique zijden kousen en linten. Dan zou het gauw gedaan zijn met de minachtende blikken van de andere edellieden, die de Preud’hommes eigenlijk maar omhooggevallen boerkes vonden. Nee, Charles zou een zijdemagnaat worden, en meteen toog hij naar de Kouter in Gent, waar Franse handelaars af en toe van die moerbeibomen verkochten.
Geen geduld
“Uit de geschriften van boekhouder Pieter Beerens weten we dat Charles al in 1750, dat is zeer kort nadat hij zijn eerste lading moerbeibomen kocht, zijn koetsier Desterbeek betaalde voor het gaedeslaen van de sydewormen’’, zegt Jan Camerlinckx, auteur van het boek Het kasteel van Poeke, Het mooiste landgoed van Vlaanderen. “Dat was veel te snel. Want pas na tien jaar zijn moerbeibladeren geschikt als voeding voor de zijdewormen. Zo lang had onze kasteelheer moeten wachten eer hij sydewormen kocht. Maar hij was te ongeduldig.”
Charles de Preud’homme besefte algauw dat hij de kennis moest gaan halen waar ze zat: in het zuiden van Frankrijk, waar de zijdeproductie toen wel al floreerde. Boekhouder Beerens schreef een brief naar zijdefabrikant Martin Pocachard uit Tours, waarin hij een zeer verbloemde voorstelling schetste van de kweek van zijderupsen en moerbeibomen in Poeke. Zou het Pocachard niets zeggen om naar Poeke te komen?
Pocachard kwam, en bracht zoals gevraagd eitjes mee van zijderupsen en professionele apparatuur om de draden van de cocons af te winden. “In Poeke was men helemaal klaar voor de start van de eerste Vlaamse zijdeproductie. De verwachting was dat Pocachard twee, misschien drie jaar zou blijven en dat er constant nieuwe moerbeibomen zouden worden aangeplant. De gronden daarvoor waren alvast vrijgemaakt. Er was ook houtskool aangekocht om de zalen waar de zijderupsen zouden verpoppen op temperatuur te houden”, zegt Camerlinckx.
Gouden handdruk
Maar de euforie doofde snel. Eerst hield de Fransman de schijn nog wel hoog door zeer veel plukkers van moerbeibladeren aan te trekken. Maar helaas kwamen uit zijn eitjes te weinig rupsen. En weinig rupsen betekent weinig cocons, dus weinig zijde. Al na een paar maanden dook in de rekeningen van de boekhouder een soort gouden handdruk voor Martin Pocachard op. En weg was hij.
“Maar de kasteelheer gaf niet op”, zegt Jan Camerlinckx. “Hij zocht mensen in de buurt van het kasteel die thuis eitjes tot rupsen moesten opkweken met bladeren van de hen toegewezen bomen. Ook dat mislukte. Ons klimaat is simpelweg te koud voor zowel de rupsen als de bomen.”
Ondertussen had Charles zijn interesse in de zijde al verloren en was hij op vrijerspad in Parijs, waar hij het familiefortuin verder verbraste. Zijn vrouw vroeg de scheiding aan, zijn nakomelingen moesten uiteindelijk het kasteel verkopen.
En nu, 250 jaar later, komt het kasteel dus in Vlaamse handen, voor 1 symbolische euro. “Het domein moet een van de parels worden van het toekomstige Vlaams netwerk kastelen en tuinen”, zegt minister Zuhal Demir. “We willen het verhaal achter de kastelen overdragen aan onze kinderen en kleinkinderen, en een toeristisch kasteelbezoek in Vlaanderen even vanzelfsprekend maken als dat nu bij een bezoek aan Frankrijk is.” Desnoods zonder zijderupsen.
Het artikel is terug te vinden via deze link (enkel voor betalende abonnees): https://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20210712_97037810